- first
- adj. eerste--------adv. eerst; aan het begin; in het begin; allereerst; aanvankelijk--------n. eerste; begin; eerste versnelling; eerste plaats; uitstekend (cijfer)first1[ fə:st]I 〈telbaar zelfstandig naamwoord; niet te scheiden van het voornaamwoord〉1 eerste 〈van de maand, van versnelling enz.〉2 〈sport〉eerste plaats ⇒ overwinning, winnaar3 〈Brits-Engels; universiteit〉hoogste cijfer ⇒ 〈ongeveer〉 summa cum laude 〈bij examen〉♦voorbeelden:2 a well-deserved first • een welverdiende overwinningII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉1 begin♦voorbeelden:1 at first • aanvankelijk, eerstfrom the first • van in/bij het beginit was a disaster from first to last • het was een compleet fiascoIII 〈meervoud〉 〈handel〉1 eersteklasgoederen————————first2〈telwoord; als voornaamwoord〉1 eerste♦voorbeelden:1 the first in the row • de voorste in de rijshe came out first • ze behaalde de eerste plaats————————first3〈bijwoord〉1 eerst2 liever ⇒ eerder3 → firstlyfirstly/♦voorbeelden:1 when did you first meet? • wanneer hebben jullie elkaar voor het eerst ontmoet?he told her first • hij vertelde het eerst aan haarbut first he told her • maar eerst/vooraf vertelde hij het aan haarfirst and foremost • in de eerste plaats, bovenalfirst and last • alles samengenomen, over het algemeenfirst off we visited Dover • om te beginnen bezochten wij Doverfirst of all • in de eerste plaats, om te beginnen2 she'd die first rather than give in • ze zou eerder sterven dan toe te geven→ comecome/————————first4〈telwoord; als determinator〉1 eerste ⇒ 〈figuurlijk〉 voornaamste, belangrijkste♦voorbeelden:1 first approximation • eerste benaderingfirst cause • voornaamste oorzaak, grondoorzaak〈Brits-Engels〉 first form • eerste klas 〈school〉in the first place • in de eerste plaatshe doesn't know the first thing about maths • hij kent niet de allerelementairste begrippen van de wiskundeI'll take the first train • ik neem de eerstvolgende trein
English-Dutch dictionary. 2013.